Hier volgt het eerste gedeelte van Adam Parsons’ interview met bisschop Riah Abu El-Assal, de anglicaanse bisschop van Jeruzalem.

De kortste weg naar vrede loopt via Jeruzalem

Interview met de anglicaanse bisschop van Jeruzalem door Adam Parsons

Van degenen die actie voeren voor rechtvaardigheid in Palestina en een erkend thuisland zijn er weinigen zo uitzonderlijk gekwalificeerd als bisschop Riah Abu El-Assal. Als anglicaans bisschop sinds 1998 is hij de zelfverklaarde “vijf-in-één”: Palestijn, Arabier, christen, anglicaan, en Israëlisch burger die een van de meest conflictrijke gemeenschappen ter wereld dient — Jeruzalem. “Niet de gemakkelijkste van de diocesen in de anglicaanse kerkgemeenschap,” zegt hij.

Na 41 jaar een predikantschap te hebben bekleed in Israël, Palestina, Libanon, Jordanië en Syrië, woonde hij als Palestijnse christen temidden van een meerderheid van moslims en als Israëlische Arabier in een natie van Joden. Hij kreeg het langste internationale reisverbod opgelegd dat ooit in Israël is afgegeven, is beschuldigd van antisemitisme (ondanks dat Palestijnen Semitisch zijn) en een bedreiging genoemd voor de nationale veiligheid, en hij heeft de meeste van de achtergebleven christenen in het Heilige Land zien emigreren. Toch is zijn oplossing voor de conflictgeneratie eenvoudig.
In een gesprek met Tony Blair in september 2006 drong bisschop Riah er voor de tweede keer bij de Britse regering op aan de kwestie Jeruzalem aan te kaarten. “De kortste weg naar vrede in het Midden-Oosten”, zei hij, “loopt via Jeruzalem. Wanneer er eenmaal vrede is in Jeruzalem, zal er vrede zijn in de hele wereld.”

Gedurende een bezoek aan Londen in oktober 2006 voor een reeks lezingen over het conflict erkende bisschop Riah — een fascinerende man van eind 60 die spreekt in een vaak poëtisch Engelse met een sterk Midden-Oosters accent — dat zijn gemengde identiteit hem als geen ander in staat stelt om “een brug te slaan tussen de twee gemeenschappen”. “De uitdagingen”, zegt hij, “gaan echter ver de mogelijkheden binnen de kerk te boven, of zelfs die van jezelf als individu. Je bent er als pastor, je bent er als socio-politieke persoon, je bent er als brug; je bent er als fondsenwerver om de kerk en zijn instellingen in stand te houden, en je bent er met anderen om de zoektocht naar vrede, naar rechtvaardigheid en naar verzoening voort te zetten. Het is niet gemakkelijk.”
Sinds de jaren ’70 heeft hij door zijn gedegen kennis van het conflict uitnodigingen uit verschillende delen van de wereld ontvangen om te spreken over de oorzaken van de oorlog, zijn opvattingen over de oplossing voor een vreedzame regeling, en de rol van kerk en religie in de zoektocht naar vrede. “En nu, vanwege de recente ontwikkelingen ten aanzien van moslims en de rest van de wereld, word ik vaak gevraagd om te spreken over het thema coëxistentie of confrontatie,” zegt hij. “Ik ben voor coëxistentie, ik ben niet voor confrontatie. Ik denk niet dat confronteren van de ander de wereld rust zal brengen. Integendeel, deze wereld waarvan [president] Bush dacht dat ze door oorlog te voeren veiliger zou worden, is niet meer dezelfde. We zien dat dag in, dag uit.”

Wanneer hem gevraagd wordt of hij altijd betrokken is geweest bij het actievoeren voor rechtvaardigheid in Palestina antwoordt bisschop Riah dat hij toen hij 11 jaar was, nadat hij in 1948 tijdens de Arabisch-Israëlische oorlog naar Libanon was gevlucht, besloot naar huis terug te gaan zonder zijn familie “omdat ik vond dat dit mijn recht was als mens”. Op die leeftijd al, zegt hij, “waren mijn ogen geopend voor de realiteit van de situatie”. Na kilometers gelopen te hebben met zijn jongere zus, waarbij ze onder een valse naam illegaal grenzen overstaken, vestigde hij zich weer in Nazareth en heeft daar sindsdien steeds gewoond. Bijna van de ene dag op de andere, zegt hij, werd Nazareth getransformeerd van “een slaperig stadje van ongeveer 10.000 zielen, waar iedereen elkaar kende”, tot een ‘stad’ van bijna 60.000.

Om te kunnen begrijpen waarom bisschop Riah Jeruzalem een universele importantie toeschrijft, moet men de unieke status begrijpen die de stad kreeg onder het Partitieplan van de Verenigde Naties van 1947. Terwijl de grenzen voor beoogde Arabische en Joodse regio’s zorgvuldig waren gedefinieerd, werd Jeruzalem uitgeroepen tot corpus separatum of ‘autonoom lichaam’, een zogenaamde internationale stad die geen deel uitmaakte van de geplande Joodse of de Arabische staat. Dit was bedoeld om, wat de bisschop noemt, “het prachtige mozaïek” te behouden van alle grote religies en hun gemeenschappelijke religieuze verleden; het oostelijke deel van Jeruzalem, of de Oude Stad, is omgeven door een muur en in vier kwartieren gedeeld; een voor de moslims dat de heilige moskeeën bevat, een Joods kwartier met verscheidene beroemde oude synagogen, een Armeens kwartier aan de westkant, en het christelijke kwartier met de beroemde Heilige Grafkerk.
Na afloop van de oorlog in 1949, werd het plan echter nooit geïmplementeerd en werd Jeruzalem in twee delen opgesplitst, met het westelijk deel onder controle van Israël en oostelijk Jeruzalem overgenomen door Jordanië. Alle Joodse inwoners werden onmiddellijk uit de Oude Stad verdreven, vele synagogen vernield, en het Joodse Kwartier platgewalst. Tegelijkertijd vluchtten vele vluchtelingen uit de Arabische buurten van West-Jeruzalem naar Oost-Jeruzalem.

Bisschop Riah karakteriseert het vandaag als een “verdeelde stad”, een smeltkroes van elkaar wantrouwende facties met sterke verschillen tussen de relatief rijke en door Israël gefinancierde westelijke kant, en het economisch misdeelde oostelijke gebied dat niet alleen vermaard is vanwege zijn toeristen en pelgrims, maar ook om zijn hoge werkloosheid, zijn armoede en open riolen, en recente geschiedenis van onmin en geweld. “Heel weinig Joden komen naar Oost-Jeruzalem”, zegt hij, “en heel weinig Arabieren gaan naar West-Jeruzalem. Er is ook een psychologische scheiding tussen beide. De Oude Stad is soms druk met toeristen en pelgrims als er geen geweld is. Maar telkens als er een oorlog is, zelfs maar voor een paar dagen, komen er annuleringen uit de hele wereld, en neemt het toerisme af tot nul … mensen gaan bankroet, ze moeten hun reserves aanspreken, ze moeten de gemeentebelasting op hun hotels en dergelijke betalen, en dit raakt de gehele gemeenschap.”

Deze situatie gaat terug tot de Zesdaagse Oorlog in 1967 toen Israël Jeruzalem innam en zijn heerschappij over de gehele stad vestigde, zelfs toen de internationale gemeenschap en een Resolutie van de VN Veiligheidsraad dit een schending van het internationaal recht noemden. De uiteindelijke beslissing over de status van Oost-Jeruzalem, zeiden zij, zou genomen moeten worden tijdens toekomstige Israelisch-Palestijnse onderhandelingen. Niettemin stelde Israël in 1980 zijn Grondwet vast die Jeruzalem tot de “eeuwige, onverdeelde” hoofdstad van Israël verklaarde, en aldus de status van een verenigd Jeruzalem vastlegde. Bijna alle [VN] lidstaten trokken hun diplomatieke vertegenwoordiging terug uit de stad en verplaatsten hun ambassades naar Tel Aviv als teken van niet-medeplichtigheid, hoewel de belangrijkste Israëlische regeringsgebouwen zoals de Knesset nog steeds in Jeruzalem staan, en de meeste Joodse schrijvers tegenwoordig alleen maar naar Oost-Jeruzalem verwijzen met een kleine ‘o’. Intussen blijft de vereniging van de stad in 1967 een officiële Israëlische nationale feestdag.

De onopgeloste status van Jeruzalem vormt daarom de kern van het Arabisch-Iraëlische conflict. De Palestijnse Autoriteit houdt vol dat Oost-Jeruzalem de hoofdstad moet worden van een toekomstige Palestijnse staat, maar Israël heeft deze mogelijkheid bij voorbaat verworpen met de verklaring dat Jeruzalem “een ondeelbare stad onder Israëlische soevereiniteit” en “Israëls eeuwige hoofdstad” is. In 1998 kondigde Israël een controversieel plan aan om Jeruzalem uit te breiden door nabijgelegen steden te annexeren. Het enige alternatief dat Palestina ooit als hoofdstad werd aangeboden, in 2000, was Abu Dis, een armoedig dorp dat door Israël ook als gemeentelijke vuilstortplaats gebruikt werd.