Hier volgen fragmenten uit het eerste deel van een interview met Tony Clarke – activist voor democratische sociale verandering en medeontvanger van de Right Livelihood-onderscheiding in 2006.

Actie voeren voor recht op water

interview met Tony Clarke door Jason Francis

Tony Clarke is directeur van het Polaris Institute, een niet-gouvernementele organisatie gevestigd in Ontario (Canada) die strategieën ontwikkelt om burgerbewegingen over de hele wereld te helpen in hun strijd voor democratische sociale verandering. Hij heeft gewerkt voor het International Forum on Globalization, een in San Francisco gevestigd onderzoeks- en voorlichtingsinstituut dat gekant is tegen economische globalisering, en was medeontvanger van de Right Livelihood-onderscheiding in 2005. Hij is de auteur van Inside the Bottle: Exposing the Bottled Water Industry (2005), en medeauteur van Blue Gold: The Fight to Stop the Corporate Theft of the World’s Water (2002). De boeken geven een grimmig beeld van de slinkende wereldwijde watervoorraad, de poging van transnationale bedrijven om het “recht” op water om te vormen tot een “behoefte” die te koop is voor de hoogste bieder, en de strijd die gevoerd wordt door gemeenschappen over de gehele wereld om de zeggenschap over deze hulpbron te herwinnen. Jason Francis interviewde Tony Clarke voor Share International.

Share International: Wat is economische globalisering?
Tony Clarke: Economische globalisering heeft in wezen te maken met de uitbreiding van de vrije markt over de hele wereld. Met de ineenstorting van de Berlijnse Muur aan het eind van de jaren ’80 werd een bipolaire wereldeconomie van communisme en kapitalisme plotseling vervangen door een unipolaire wereldeconomie gedomineerd door het kapitalisme. Als gevolg hiervan steeg het aantal transnationale bedrijven enorm en werden de markten over de hele wereld opengesteld. Een van de “laatste grenzen” is de publieke sector, waar regeringen de zeggenschap houden over grote hoeveelheden kapitaal namens hun bevolking. Transnationale bedrijven met winstoogmerk richten zich op de publieke sector als nieuwe potentiële markten en ontwikkelen strategieën om die markten bedrijfsmatig over te nemen. De publieke sector bestaat grotendeels om datgene intact te houden en te beschermen wat bekend staat als “gemeenschappelijk bezit”, dat wil zeggen de terreinen van ons gemeenschapsleven die niet aan winstoogmerk zouden moeten worden blootgesteld aan de marktwerking van vraag en aanbod. Hiertoe behoren de lucht die we inademen, het water dat we drinken, de zaden die voedsel en plantenleven voortbrengen, en de genetische bouwstenen van het leven zelf. In veel landen en culturen omvat dit ook de gezondheidszorg, onderwijs, vervoer en vele andere openbare diensten.
In naam van economische globalisering zijn transnationale bedrijven, geholpen en opgehitst door hun regeringen, krachtig bezig met het privatiseren van deze openbare gebieden en diensten, waarbij het gemeenschappelijk bezit tot marktproducten wordt omgevormd, waarbij letterlijk alles in de ‘uitverkoop’ gezet wordt.

Negatieve invloed van privatisering

SI: Welke invloed heeft privatisering wereldwijd op gemeenschappen en het milieu?
TC: Er zijn drie hoofdvormen van privatisering. Ten eerste is er het model van particulier eigendom waarbij regeringen alle openbare activa, zoals het waterbedrijf of andere nutsbedrijven volledig uitverkopen aan een bedrijf met winstoogmerk. Het tweede model is het particuliere concessiemodel, waarbij regeringen de zeggenschap en het beheer van hun waterbedrijf of andere nutsbedrijven overdoen aan een bedrijf voor een bepaalde tijdsperiode (gewoonlijk 25, 50 of 100 jaar). Het derde model is het particuliere contractmodel waarbij regeringen bepaalde delen van hun nutsbedrijven zoals hun facturering en het innen van rekeningen uitbesteden aan een particuliere onderneming, waarbij ze de zeggenschap over de rest van hun activiteiten behouden.
Het meest gebruikte model is het tweede, het concessiemodel, dat gewoonlijk ontwikkeld wordt door middel van “privaat/publieke-partnerschappen”. Door middel van dit proces worden wat burgers zien als “openbare goederen en diensten” omgevormd tot “particuliere goederen en diensten”. Het distributiemechanisme wordt de markt die uiteraard uitgaat van het vermogen om te betalen: degenen die het kunnen betalen ontvangen de dienstverlening, terwijl degenen die het niet kunnen betalen het zonder de dienstverlening moeten stellen. Wanneer de openbare waterleidingbedrijven bijvoorbeeld worden overgenomen door bedrijven met winstoogmerk, worden steevast de watertarieven opgeschroefd, teneinde dividend voor hun aandeelhouders zeker te stellen. Bovendien worden gewoonlijk watermeters geïnstalleerd die op hun beurt een verwoestend effect kunnen hebben op armere gemeenschappen. In de arme zwarte wijken van Johannesburg, bijvoorbeeld, ondervonden miljoenen mensen dat hun waterleiding afgesloten werd toen zij de verhoogde watertarieven niet konden betalen. Hetzelfde gebeurde in Detroit waar 40.000 mensen plotseling geconfronteerd werden met afsluiting van hun waterleiding.
Privatisering van een openbare dienstverlening zoals de watervoorziening draagt in wezen de bevoegdheid van het lokale bestuur over aan bedrijven met winstoogmerk, die vaak in buitenlandse handen zijn. Ook betekent privatisering niet automatisch een betere bescherming van het milieu. De grote particuliere waterleidingbedrijven staan algemeen bekend om hun slechte prestaties ten aanzien van het milieu, vooral omdat het verbeteren van de behandeling en lozing van afvalwater een van de minst winstgevende delen van hun activiteiten is. Tegelijkertijd zijn er voorbeelden van particuliere waterleidingbedrijven die zelfs geklaagd hebben toen het verhogen van de watertarieven resulteerde in een vermindering van het watergebruik en waterconsumptie, hoofdzakelijk omdat dit lagere inkomsten en winst betekende.

De flessenwater-industrie

SI: Wat is de invloed van de flessenwaterbedrijven?
TC: In veel opzichten is flessenwater het summum van de privatisering van de waterleidingbedrijven. Het is het beste voorbeeld van de commercialisering van water tot product in de moderne maatschappij. Water wordt getapt uit natuurlijke bronnen of uit de gemeentelijke waterleiding, behandeld en verpakt in (meestal plastic) flessen, en verkocht aan consumenten tegen prijzen die vaak het duizendvoudige zijn van wat het kost om dezelfde hoeveelheid water uit een lokale gemeentewaterleiding te tappen. Vijftien tot twintig jaar geleden haalden de meeste mensen hun dagelijkse drinkwater uit de gemeentewaterleiding. Nu haalt een vijfde van de VS zijn dagelijkse drinkwater uitsluitend uit flessenwater. Dit is een significante verschuiving van consumptieve gewoonten, voornamelijk als gevolg van massale marketingcampagnes die de nadruk leggen op de ‘superioriteit’ van flessenwater boven kraanwater. Er schuilt uiteraard geen enkele waarheid in die bewering, maar een toenemend percentage van de bevolking gelooft het. En hoe meer mensen gewoon raken flessenwater te kopen en daarbij heel wat meer betalen om hun dagelijkse behoefte aan drinkwater te bevredigen, des te meer zij geneigd zijn de argumenten te accepteren dat hun gemeentewaterleidingen geprivatiseerd zouden moeten worden.

SI: De Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds bieden landen leningen aan waarbij privatisering van de openbare diensten vaak als voorwaarde wordt gesteld. Kunt u wat voorbeelden geven van de voorwaarden van deze leningen en de gevolgen voor landen die daar niet in meegaan?
TC: Het klassieke voorbeeld is het geval van Bolivia, waar de Wereldbank aan de verlenging van een lening aan de Boliviaanse regering in 1999 de voorwaarde verbond dat de waterleidingbedrijven in steden als Cochabamba geprivatiseerd moesten worden. De gemeentewaterleiding in Cochabamba werd toen verkocht aan een dochteronderneming van de Amerikaanse constructiefirma Bechtel, die onmiddellijk de lokale watertarieven verhoogde om de aandeelhouders tevreden te stellen. Ze belastten zelfs de lokale bevolking voor het verzamelen van regenwater!
Toen de inwoners van Cochabamba in het voorjaar van 2000 in opstand kwamen, werden functionarissen van Bechtel uiteindelijk gedwongen hun koffers te pakken en het land te ontvluchten, en werd het waterleidingbedrijf teruggegeven aan de gemeenschap. Maar niet voor lang. Kort daarna maakte Bechtel gebruik van een investeringsverdrag tussen Nederland en Bolivia om de Boliviaanse regering voor 25 miljoen Amerikaanse dollar te dagvaarden wegens derving van inkomsten en winsten. Bechtel was in staat een aanklacht in te dienen onder een bilateraal investeringsverdrag via een van zijn dochterondernemingen in Nederland. In feite kon een reusachtige Amerikaanse onderneming als Bechtel een bilateraal investeringsverdrag van een ander land gebruiken om miljoenen te eisen van het armste land in Latijns-Amerika. Bovendien, als destijds de onderhandelingen om watervoorziening bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) onder te brengen succesvol waren verlopen, dan was de Amerikaanse regering waarschijnlijk in staat geweest van de Boliviaanse regering te eisen om de privatisering van waterleidingbedrijven in steden als Cochabamba terug te draaien onder dreiging van grotere economische sancties.