Van vergeving tot activisme

interview met Michael Berg door Marian Peleski

Michael Berg is al zijn leven lang pacifist en activist. Hij woont in Wilmington (Delaware, VS). Zijn zoon, Nicholas, werd in mei 2004 ontvoerd en onthoofd in Irak als vergelding voor de betrokkenheid van de VS bij de martelpraktijken en moorden in de Abu Ghraib gevangenis. Nicholas werkte in Irak voor de bevolking en had geen betrokkenheid bij het Amerikaanse leger. Michael Berg heeft onder meer de volgende onderscheidingen ontvangen: de Onderscheiding voor de Dappere Verzetsstrijder (augustus 2004), de Adel Dwyer Sint Thomas van Villanova Vredesprijs (oktober 2005), de Onderscheiding voor de Vergevingsheld van de Wereldwijde Vergevingsalliantie (augustus 2006), en de Onderscheiding voor Amerikaanse Helden van de Patrick Henry Club (juni 2006). Hij was de kandidaat van de Groene Partij voor het Amerikaanse Congres  voor de staat Delaware tijdens de verkiezingen in november 2006, maar werd niet gekozen. Ondanks persoonlijke smart en politieke tegenslagen blijft hij optimistisch en politiek actief. Marian Peleski interviewde Michael Berg voor Share International.

Share International: Bracht de ontvoering en de beestachtige moord op uw zoon u niet aan het twijfelen over uw standpunt als pacifist?
Michael Berg: Nee, het veroorzaakte juist het tegenovergestelde, het versterkte mijn pacifistisch standpunt. Het versterkte de notie dat “oorlog teveel kost”, zoals op een van mijn t-shirts staat, en “Vrede is onbetaalbaar”. Het heeft er alleen toe geleid dat ik er spijt van had me niet eerder te hebben ingezet om de oorlog in Irak te beëindigen. Het hielp me om af te komen van mijn oude overwegingen om mijn activisme te beperken tot tijden, plaatsen, weersomstandigheden en veiligheidsniveaus die mij goed uitkwamen of bevielen. Ik werd lid van de “niets-meer-te-verliezen-club”, dat wil zeggen, dat er geen grotere pijn meer bestond die mij kon worden aangedaan. Er kon niets ergers meer gebeuren dan wat er al gebeurd was. Sinds die tijd ben ik beschoten, toen ik op weg was om een grote anti-oorlogsdemonstratie in Washington D.C toe te spreken. Ik heb menigten van wel 10.000 mensen toegesproken. Ik ben tegengehouden door veiligheidsdiensten in Zuid-Korea. Ik ben zevenmaal gearresteerd. Ik heb levensgrote afbeeldingen van het lichaam van mijn zoon na zijn executie in mijn gezicht geduwd gekregen, en ook geluidsfragmenten van de videoband van zijn dood die op Internet verschenen waren. Niets van dit alles heeft me kunnen tegenhouden, niet omdat ik dapper of zelfs maar dom ben, maar omdat een grotere pijn een mindere verbergt. Toen Nick vermoord was, wist ik door het leven dat ik geleid had instinctief dat wraak verkeerd was. Niettemin was er een gat geslagen in mijn innerlijk. Er was woede, en als ik die niet kon richten op de politici en de moordenaars die mijn zoon van het leven beroofd hadden, wat kon ik er dan mee doen? Het antwoord kwam toen ik een cursus volgde aan de Immaculata Universiteit, genaamd: “Vergeving: de naam van liefde in een gewonde wereld”. Deze cursus verzachtte die pijn. Hij richtte die op een liefde en begrip die mettertijd vergeving teweegbracht, niet alleen voor de moordenaars zelf maar, moeilijker voor mij, voor George Bush, Donald Rumsfeld, Alberto Gonzalez en de rest van de regering-Bush, die tegen dit land samenzwoeren om een oorlog te voeren voor hun verwrongen eigen gewin. Nu had het allemaal zin – vrede, pacifisme, oppositie tegen de doodstraf. Nu kon ik waarlijk een man van vrede zijn, nadat ik de vrede gevonden had die alleen maar kan komen door anderen vergiffenis te schenken. Ik sta vandaag de dag meer voor mijn pacifisme dan ooit tevoren.

SI: Kunt u vertellen over uw opvattingen ten aanzien van het Amerikaanse leger in Irak en andere punten uit uw programma als kandidaat voor het Amerikaanse Congres?
MB: Ik steun onze troepen, maar niet hun aanwezigheid in Irak. Ik geloof dat, ondanks wat president Bush ten onrechte beweert, wij meer kans lopen op aanslagen in eigen land omdat onze troepen in Irak zijn, dan wanneer zij zich terugtrokken, en dat de vreselijke dingen die men vreest in Irak indien we nu vertrekken, reeds plaatsvinden. Verder geloof ik dat de aanval op de Twin Towers in New York in 2001 het directe gevolg waren van de Amerikaanse buitenlandse politiek. We weigerden te onderhandelen met mensen die legitieme grieven tegen ons hadden en nog steeds hebben. Deze grieven omvatten onze aanwezigheid in hun regio; onze sancties tegen Irak, die meer levens hebben gekost dan deze gehele oorlog tot nu toe; onze steun aan Israël door middel van wapens en bommen in plaats van vredesteams, herstelbetalingen aan gevluchte Palestijnen en een leger aan mensen bedreven in het oplossen van conflicten; en onze economische politiek ten opzichte van zogenaamde Derde Wereld-landen, die erop neerkomt dat we die naties koloniseren en van hun inwoners slaven maken. Hoe zou het gelopen zijn als we te goeder trouw en zonder voorwaarden vooraf ten aanzien van het resultaat onderhandeld hadden? Waar zouden onze aanvallers om gevraagd hebben? Hun eigen soevereiniteit? Opheffing van de sancties tegen Irak? Zouden ze ons gevraagd hebben Israël niet langer te voorzien van omvangrijke militaire steun? Of zouden ze ons vragen een werkelijk wereldwijde open markt te ondersteunen waar alle naties eerlijk handel kunnen drijven en iedereen de noodzakelijkheden van het leven kan verdienen tegen eerlijke arbeid?
De oorlog is groter dan Irak, Afghanistan, Palestina, Israël, Libanon of het gehele Midden-Oosten. Deze oorlog strekt zich uit tot in ons eigen land. Het waren niet de terroristen die onze gezondheidszorg wegnamen en ons pensioen stalen. Het waren niet de immigranten die vele jaren lang een verhoging van het minimum loon tegenhielden, terwijl elk van die jaren een loonsverhoging zag voor de heersende elite. Het was niemand uit de bevolkingsgroepen die zo gedemoniseerd waren door deze regering. Het waren de mannen en vrouwen in pakken in Washington D.C. die niet langer ons, het Amerikaanse volk, vertegenwoordigden, maar begonnen waren de grote zakenwereld, het Amerikaanse bedrijfsleven, te vertegenwoordigen. Zo stond mijn campagne er ook voor: betaalbare gezondheidszorg voor iedereen; een minimumloon waar je van kan leven; een terugkeer naar de federale programma’s die onze scholen groot maakten in de jaren ’60 en ’70, maar die vervangen werden door een systeem van toetsen, waardoor steunfondsen verschuiven van degenen die ze het meest nodig hebben naar degenen die ze het minst nodig hebben; onderhoud van de infrastructuur van ons land, zodat de volgende orkaan Katrina die onze kant opkomt, niet de armen van een grote Amerikaanse stad ophaalt en hen in zee werpt. Ten aanzien van het milieu stelde ik voor de geldelijke aanmoedigingspremies voor grote oliemaatschappijen voor de exploratie en productie van fossiele brandstoffen te schrappen en dat geld uit te betalen aan kleine bedrijven en onderzoekers die middelen tot duurzame en schone energie ontdekken, ontwikkelen en produceren. Ik stelde die maatregel voor in de wetenschap dat hij een kleine kans had om aangenomen te worden, opdat het geldelijk voordeel zou verschuiven van de investeerders naar de arbeiders en onderzoekers die zouden profiteren van deze arbeidsintensieve inspanning. En ik heb nooit een cent aangenomen van bedrijven, alleen van particulieren, en de meeste bijdragen kwamen uit collectes….