Het democratisch tekort

interview met Noam Chomsky door Jason Francis (deel I)

Noam Chomsky is emeritus hoogleraar aan het Massachusetts Institute of Technology in Cambridge (Massachusetts, VS), waar hij linguïstiek en filosofie doceert. Hij wordt algemeen gezien als degene die de moderne linguïstiek radicaal heeft veranderd en is onderscheiden met onder meer de prijs voor de Beste Wetenschappelijke Bijdrage van de American Psychological Association en de Benjamin Franklin-medaille voor Computer- en Cognitieve Wetenschappen. Chomsky, die tevens internationaal erkenning krijgt voor zijn werk op het gebied van  politiek en buitenlands beleid, is auteur van veel politieke bestsellers, waaronder De arrogantie van de macht (2004), Mislukte Staten: Machtsmisbruik en de aanslag op de democratie (2008) en Interventies (2007). Jason Francis interviewde Noam Chomsky voor Share International.

Share International: Hoe zou u de relatie beschrijven tussen grote internationale bedrijven en nationale regeringen?
Noam Chomsky: Met een verregaande generalisatie zou je bijna kunnen zeggen dat regeringen agentschappen van grote bedrijven zijn. Kijk alleen maar naar wie er in de directiekamers zitten, of naar de enorme invloed die economische beslissingen hebben op het beleid van de regering. Aan de andere kant zijn er zeer interessante gevallen van conflicten tussen nationale en bedrijfsbelangen, zelfs wanneer de staat grotendeels gecontroleerd wordt door het bedrijfsleven.
In wezen zitten we nu middenin zo’n conflict. De regering-Bush is bijna een aftakking van de energiebedrijven. Er bestaat een zeer nauwe relatie. Aan de andere kant zijn de energiebedrijven tegen het beleid van de regering-Bush. Iran is gedurende lange tijd een dramatisch voorbeeld geweest van een conflict tussen staatsbelangen en de belangen van de energiebedrijven, zelfs waar de staat behoorlijk gecontroleerd wordt door de energiebedrijven.
Dit gaat terug tot de omverwerping van het Iraanse parlementaire regime in 1953. Toentertijd hadden de energiebedrijven de regering-Eisenhower ook behoorlijk in hun macht. De Amerikaanse regering wilde dat de Amerikaanse energiebedrijven 40 procent van de Britse olieconcessies in Iran overnamen (de Britten hadden destijds de gehele concessie), maar de Amerikaanse bedrijven wilden het niet doen. Voor hun belangen op de korte termijn was het veel winstgevender olie uit Saudi-Arabië op te pompen dan uit Iran. Om redenen van ordinair zakelijk belang wilden zij niet in conflict komen met de Saudiërs. Maar de Amerikaanse regering dwong hen ertoe door te dreigen met antitrust rechtszaken en andere maatregelen, en de bedrijven moesten ermee akkoord gaan. Dat zelfde proces vindt nu weer plaats.
Ik weet zeker dat als het aan Exxon Mobil en andere lag, zij graag zouden willen investeren in Iran, wat voor hen zeer winstgevend zou kunnen zijn. Maar de regering staat het hun niet toe, zelfs ondanks dat de energiebedrijven de regering-Bush/Cheney behoorlijk in hun zak hebben. Het is zelfs zo dat iemand als voorzitter van Exxon Mobil een andere beslissing zou nemen dan als Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, omdat er enigszins verschillende belangen mee gemoeid zijn. Zo is de president-directeur van een onderneming merendeels geïnteresseerd in de winst op korte termijn en marktaandeel. Maar dezelfde persoon als minister van Buitenlandse Zaken heeft de totale belangen van het bedrijfsleven op de langere termijn voor ogen en dat leidt tot andere beslissingen. Dus de relatie tussen grote bedrijven en nationale regeringen is zeer innig en ongetwijfeld worden vele overheidsinstanties zeer zwaar beïnvloed door het bedrijfsleven, maar er zijn interessante gevallen van tegengestelde belangen.
Cuba is een ander voorbeeld. Grote delen van de zakenwereld, inclusief de oliemaatschappijen, zouden heel geïnteresseerd zijn in beëindiging van het Amerikaanse embargo tegen Cuba, maar de regering staat het niet toe. George Bush komt regelrecht uit een Texaanse olieachtergrond en zou niet toestaan dat Texaanse oliemaatschappijen met Cuba samenwerkten bij het ontwikkelen van olievelden voor de kust. Dat zou heel winstgevend zijn voor de oliemaatschappijen. In feite leidde dat conflict ongeveer een jaar geleden tot een nogal spectaculaire confrontatie in Mexico-Stad. Er was een bijeenkomst in Mexico-Stad van hoge vertegenwoordigers van oliemaatschappijen met hoge ambtenaren van de Cubaanse regering om plannen uit te werken voor Amerikaanse oliemaatschappijen, hoofdzakelijk Texaanse, om te investeren in Cubaanse olievelden voor de kust die blijkbaar nogal aanzienlijk zijn. De regering-Bush ontdekte dat de bijeenkomst plaatsvond in een Sheraton Hotel, dat Amerikaans eigendom is, en zij beval het hotel iedereen eruit te zetten, inclusief Bush’s golfpartners, en zij moesten het doen. Mexico was er zeer verbolgen over – dit is inbreuk op Mexicaanse soevereiniteit – maar er was niets wat ze er tegen konden doen. Dat is een treffend voorbeeld en er zijn er meer.

SI: Wat zijn de totale kosten voor de gemeenschap van de betrekkingen die er bestaan tussen regeringen en bedrijven?
NC: De kosten voor slachtoffers in de Derde Wereld zijn onmetelijk. Neem bijvoorbeeld Guatemala. De regering-Eisenhower wierp de democratische regering van Guatemala in 1954 omver, voor een groot deel vanwege de belangen van de multinationale ondernemingen. De kosten voor Guatemala sinds 1954 zijn letterlijk onmeetbaar. Zelfs nu, na al die jaren, is het nog steeds het gewelddadigste land in de regio – enorme armoede, honderdduizenden mensen afgeslacht. Hoe meet je die kosten? Guatemala was op weg zoiets te worden als Costa Rica begin jaren ’50, maar de interventie van de regering-Eisenhower, deels onder invloed van het bedrijfsleven, leidde tot een ramp.
Chili is een ander voorbeeld. Er speelden daar veel gemengde belangen, maar het bedrijfsleven had een groot belang bij het omverwerpen van de regering-Allende. Wat daar gebeurde wordt vaak de eerste ‘11 september’ genoemd. Op 11 september 1973 vond de door de VS gesteunde militaire coup plaats. Als je de gebeurtenissen daar vertaalt naar Amerikaanse omstandigheden – in vergelijking met 11/9 – is het alsof al-Qaida het Witte Huis had gebombardeerd en de president vermoord, de hele regering omver had geworpen en een boosaardig dictatorschap had geïnstalleerd dat 50.000-100.000 mensen had vermoord, 700.000 mensen had gemarteld en een internationaal terroristencentrum had opgezet dat overal op het halfrond regeringen omverwierp. 11 September 2001 verbleekt erbij, maar dat is wat er gebeurde.
In Indonesië, ook weer onder de aanzienlijke invloed van grote ondernemingen die graag de hand wilden leggen op de hulpbronnen van Indonesië, had de Amerikaans gesteunde militaire coup in 1965 binnen een paar maanden honderdduizende mensen vermoord en het land achtergelaten in de handen van een gemene dictator, waarop allerlei soorten wreedheden volgden. Er zijn talloze van zulke voorbeelden. De kosten zijn uitzonderlijk hoog geweest.

SI: Hoe komt het dat politici en topmensen uit het bedrijfsleven bereid zijn tot suïcidaal gedrag? Terwijl de relatie tussen regering en zakenleven humanitaire rampen en economische ongelijkheid creëert, en de hele planeet wordt bedreigd door klimaatverandering, zijn hun eigen leven en toekomst afhankelijk van de veiligheid en gezondheid van de mensen en de wereld die ze in de waagschaal stellen?
NC: Als je president-directeur van een onderneming bent of topambtenaar die sterk onder invloed staat van het bedrijfsleven, ben je alleen maar gericht op macht, winst, opties en rijkdom op de korte termijn. Anderzijds kun je ook kleinkinderen hebben en willen dat zij een leefbare wereld overhouden. Wanneer je naar huis gaat, ben je daar wellicht op gericht, maar dat is niet je werk op kantoor. Jouw baan, als president-directeur van een bedrijf, bijvoorbeeld, is om ervoor te zorgen dat de winstcijfers er in het volgende kwartaal goed uitzien. In de zakenwereld wordt zeer weinig gepland voor de lange termijn en dat heeft zijn reden. Het is bijna een institutionele verplichting. Er bestaat eigenlijk geen grootschalige concurrentie. Het is in menig opzicht een oligarchie met een beetje concurrentie.
Neem het voornaamste civiele exportproduct – vliegtuigen voor de burgerluchtvaart. Er zijn eigenlijk maar twee grote producenten van vliegtuigen voor de burgerluchtvaart: Boeing en Airbus. Ze spannen voortdurend rechtszaken tegen elkaar aan, het is bijna komisch om te zien, over wie meer overheidssubsidie krijgt. Beide overleven ze dankzij enorme overheidssubsidies. Natuurlijk beconcurreren ze elkaar, maar laten we eens veronderstellen dat zij werkelijk kapitalistische ondernemingen waren, geen staatskapitalistische ondernemingen. Veronderstel dat Airbus besloot haar middelen aan te wenden voor de productie van zeer energiezuinige vliegtuigen die over 20 jaar beschikbaar kunnen zijn. Dan zou Airbus over 20 jaar niet meer bestaan, omdat Boeing dezelfde middelen zou aanwenden voor vliegtuigen die ze het volgend jaar kan verkopen. Dus kan Airbus dat niet doen. Dit zijn zaken die in een open-marktstelsel niet ontwikkeld kunnen worden. En voor zover wij op beperkte wijze een open-marktsysteem hebben, ontmoedigt dit langetermijn planning, louter om institutionele redenen.

SI: Hoe heeft de liberalisering van onze financiële structuren, die plaats vond in het begin van de jaren ’70 en die bekend staat als “neoliberaal kapitalisme”, het democratische systeem beïnvloed?
NC: Dat was iedereen duidelijk, al in de jaren ’40. Het naoorlogse economische stelsel, het zogenaamde Bretton-Woods systeem, was tot in detail uitgewerkt door Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Een van de principes die zij introduceerden was dat regeringen toezicht zouden hebben op kapitaalstromen en dat de geldcirculatie binnen een nauwe bandbreedte aanzienlijk gereguleerd zou zijn. Aanvankelijk dacht men dat de economische groei daardoor zou toenemen, wat voor de langste periode in de economische geschiedenis wereldwijd bleek te kloppen. Maar er was een andere zorg – democratie. Men begreep heel goed dat, tenzij regeringen de bevoegdheid hadden om kapitaalstromen en wisselkoersen te reguleren, men eenvoudigweg niet in staat zou zijn populaire sociaal-democratische programma’s uit te voeren, hoezeer ze ook door de bevolking gesteund werden. De redenen zijn tamelijk duidelijk. Men begreep het en besprak het.
Als regeringen geen controle over geldwisselkoersen hebben , ontstaat er wat internationale economen soms noemen een “schijnparlement” van investeerders en kapitaalverschaffers die een ononderbroken referendum houden over het regeringsbeleid. Dit betekent dat de regering te maken heeft met een tweevoudig electoraat – het ene electoraat is haar eigen bevolking en het andere electoraat is het schijnparlement. Als het schijnparlement besluit dat een of ander aspect van het overheidsbeleid “onlogisch” is, wat inhoudt dat het de bevolking misschien helpt maar de winsten schaadt, zij dat kunnen voorkomen door kapitaalvlucht, aanvallen op de valuta en andere maatregelen waar de overheid machteloos tegenover staat, tenzij zij kan opereren binnen de voorwaarden die in het Bretton-Woods systeem waren ingebouwd. Toen die voorwaarden in de jaren ‘70 ontmanteld werden, kregen we de voorspelde resultaten: aanzienlijke schade aan de economische ontwikkeling en een aanval op de democratie.

SI: Hoe is het gesteld met de democratie in de Verenigde Staten?
NC: Het falen van de werking van normale democratische instellingen, soms wel het “democratisch tekort” genoemd, is enorm. De publieke opinie in de Verenigde Staten is zeer zorgvuldig bestudeerd. Er is veel over bekend. Ze blijkt over lange perioden behoorlijk consistent en intern samenhangend te zijn. Onlangs verscheen een boek van Benjamin Page en Marshall Bouton (The Foreign Policy Disconnect) over de ontkoppeling tussen de publieke opinie en het buitenlandbeleid van de regering. Het is een bekend feit dat er een enorme kloof bestaat tussen de publieke opinie en het overheidsbeleid voor belangrijke binnenlandse en internationale aangelegenheden. Over een groot aantal belangrijke kwesties nemen beide politieke partijen aanzienlijk rechtsere posities in dan de bevolking.
Teneinde in zulke omstandigheden de politieke macht te behouden moet je de inhoud uit de verkiezingen halen. Partijmanagers die aan de verkiezingen meedoen, moeten hun heil zoeken in die middelen die in feite hun tweede natuur zijn. Het zijn uiteindelijk dezelfde publiciteitsfirma’s die je op televisie proberen tandpasta en lifestyle-medicijnen te verkopen. We weten hoe het werkt. Wanneer je bijvoorbeeld naar een televisiereclame voor lifestyle-medicijnen kijkt, zie je een American Football-speler of een sexy actrice die zegt, “Het is goed voor A. Vraag je dokter of het goed is voor jou.” Ze geven je geen informatie. Je ziet een reclame voor een auto, maar die biedt niet veel informatie over de auto zelf. Ze zullen proberen je te misleiden met beeldspraak. Dat is een middel om markten te ondermijnen. Het bedrijfsleven houdt niet van markten, het wil controle. Het wil geen markten met goed geïnformeerde consumenten die rationele keuzes maken.
Dezelfde instanties houden zich bezig met de verkiezingscampagnes en zij verkopen kandidaten. Dat is het product dat ze verkopen. Zij willen net zomin informatie over hen verstrekken als General Motors dat wil over haar auto’s. Zij willen de stemgerechtigden misleiden met beelden en retoriek. In de vorige verkiezingen probeerde men George Bush te verkopen, niet op grond van zijn beleidsplannen (dat zal nooit werken), maar op basis van het feit dat hij er uitziet als een gewone, aardige vent. Hij spreekt woorden verkeerd uit, net zoals gewone mensen, en je zou hem bij de barbecue willen ontmoeten, enzovoort. Dan krijg je dat mensen voor hem gaan stemmen, terwijl ze tegen zijn beleid zijn en zich er misschien niet eens van bewust zijn. Heel weinig mensen die voor Bush stemden wisten wat zijn beleid was. Een meerderheid van hen dacht dat hij voor het Verdrag van Kyoto was omdat zij dat zelf waren.
Dat is bijna hetzelfde als het verkopen van tandpasta of lifestyle-medicijnen op televisie. En dat is in toenemende mate hoe de verkiezingen moeten werken wanneer je zo’n enorme kloof hebt tussen publieke opinie en overheidsbeleid. Het is een natuurlijke ontwikkeling in een samenleving die als bedrijf gerund wordt, met hoge concentraties kapitaal en een zeer versplinterd, ongeorganiseerd publiek. We hebben geen politieke partijen die van veel betekenis zijn. Onze politieke partijen zijn machines die kandidaten produceren. Het zijn geen instituties waaraan mensen deelnemen, behalve misschien marginaal. Het beleid bestaat niet uit programma’s die door kieskringen opgesteld worden – misschien marginaal, maar niet algemeen. Het publiek is versplinterd, van elkaar gescheiden, blootgesteld aan enorme propaganda van de publiciteitsfirma’s en de media, en zo ontstaat dit democratisch tekort.

Zie ook: www.chomsky.info; www. hegemonyorsurvival.net; www. americanempireproject.com)